Zeven uur slaat de klok. Vanavond klinken de anders zo warme
slagen ineens harder. Veel harder. Het is woensdagavond en normaal zette ik dan
rond deze tijd het voorwiel van mijn fiets in het fietsenrek. Had ik de mensjes
voor de raam al gedag gezwaaid en snoof ik door de openschuivende deur de geur
van oud en zorg op. Liep ik de warme rustige gang in en las ik bijna alle
naambordjes op de deuren. Opende ik zijn
deur en keek ik of de kraan in zijn keukentje niet drupte. Ademde ik zijn warmte en rust in en streek ik neer
tegenover hem op het voetenbankje. Hij zou me dan iets verdwaasd hebben aan
gekeken en door zijn opgetrokken wenkbrauwen laten weten niet precies te kunnen zeggen wie
ik ben. Maar met een “ Hela “ ik had jou niet
verwacht laten horen in zijn stem blij te zijn iets bekends te zien. En
daarna wanneer we de koffie op zouden hebben ineens mijn naam opgelucht hardop
uitspreken. Waarna hij me wijs zou maken wat voor weer het morgen zou worden en
uit welke hoek de wind zou waaien. Dat hij trek zou hebben in een rood wijntje
en ik de rol pepermunt daarbij alvast zou
open maken. Hij zou zonder erg mijn behoeftige rustpunt zijn. Hij zou me een
gevoel van wel behagen geven door zijn
niets zeggen. Door het staren naar zijn hoed zou hij me het beeld geven van
fietsen in de vroege morgen als iedereen nog stil is maar waar de zon hoog
boven de windmolens al van zich laat spreken. Waar een gloed van ochtendgloren zich
over het dauw natte gewas laat vallen. Waar het water in de
slootjes zachtjes verder kabbelt en zijn wielen van zijn fiets de spaken
glimmend voortdraaien. Zijn groene fietstassen zouden muziek maken op de
hobbelige zijkantjes van de weg, door wat losse schroefjes tegen zijn duimstok
en 't lege appelmoespotje voor het eventueel nemen van een watermonster. Hij
zou me op laten schrikken door een zingend psalm en ik zou hem bijvallen. We
zouden zingen over ,’ wel gebaande wegen in de hete middagzon.’ En van “ gestorte milden regen want Gij zijt
de bron.’ Hij zou zijn handen samen
vouwen en Amen nog zeker drie keer herhalen. Hij zou zijn ogen dan bemoedigend
naar me dicht knijpen en met een tevreden knikje mij laten zien wie hij is. Ik
zou genieten van zijn rust. Daarna zou
ik de klok 8 uur horen slaan en zijn lampjes aan doen. Hem een kus op zijn
hoofd geven en zeggen tot morgen.
Nu slaat het hier zo op zijn klok 8 uur. Maar mijn fiets
staat onaangeroerd. En morgen is het weer gewoon een morgen. Ik trek alvast een
lampje aan.