Ik zet mijn fiets tegen het muurtje onder de keukenraam. De achterdeur zou open zijn.
Ik stap naar binnen en kom via de berging in een smal keukentje. Het lichtje
van de afzuigkap geeft een warme gloed over het aanrecht. In een oud geisertje waakt
een vlam. Twee glazen staan op een gebloemd dienblaadje. Ik ruik de geur van
port in het lege glas. In het andere glas zit nog sinaasappelsap waarvan het
vruchtvlees naar de bodem is gezakt. Het lijkt onaangeroerd. Vanuit de donkere
slaapkamer hoor ik gemompel. ‘Goedemorgen’, zeg ik vrolijk mijn hand reikend
naar die van hem. Zijn witte sluike haar lijkt op een versleten ragebol die te
lang ergens tussen heeft gezeten. Zijn mond is ingevallen, waarschijnlijk
liggen zijn tanden nog in het daarvoor bestemde bakje. Hij blijft verbaasd
kijken en schud dan onbegrijpelijk zijn hoofd. Hij staat op en ik loop voor hem
naar een deur waarvan de klink is afgebroken. Tegen de wit met kalk beslagen
tegels hangt een touwtje. ‘Twee keer trekken’ zegt hij. ‘Dat verroeste ding
hapert.’ Het licht gaat aan. Een felle oude tl buis verlicht de te kleine
ruimte waarin zich een slang bevindt met daar aan een gemonteerd iets wat lijkt
op het uiteinde van een gieter maar dan zonder sproeikop. Ik draai me om en
kijk naar zijn houding. Ongemakkelijk en wantrouwig. Hij is mager. Daar staat
hij aandoenlijk in zijn wit verwassen ondergoed. Zijn hemd zakt aan een kant
van zijn knokkelige schouder. Zijn armen hangen lang naast zijn uitpuilende
heupen die overgaan in een stel kromme magere benen. Ik knik de kant op van de
rubberen mat. Hij weet zijn plaats. Met zijn rug naar mij toe en zijn gezicht
strak tegen de muur. Als hij zich niet omdraait zet ik de straal op hem. Een wat
harde straal. Zijn huid beweegt onder het water als golfplooitjes. De kalk op
de witte muur wordt glazig. Hij bibbert en ik wikkel een grijze handdoek met
rafels om hem heen en dep zijn wangen droog. Ik voel zijn gezicht tussen de
handdoek en mijn handen. Over zijn schouder kijk ik in het licht beslagen
spiegeltje. Zijn rug tussen zijn schouderbladen is hol. Mijn haar bedekt aan de
zijkant vier kalktegeltjes. Het plakt. Ik voel zijn arm tegen de mijne en hij
trekt ‘m verschrikt weg. Verroeste nauw
hier zegt hij. Zwijgend trek ik mijn schouders op en glimlach. Zijn gezicht
betrekt als ik zijn overhemd help dicht te knopen. Bij het bovenste knoopje
pakt hij mijn hand en ik laat hem. Ik laat hem met twee bevende handen de pietluttige
kleine knoopjes vast maken. Hij stapt in zijn grauwe overall en zet een pet op.
Knal blauw met een reclame tekst van een bouwbedrijf en nestelt zich naast de
kachel in zijn stoel bij het raam die uitkijkt op een diepe kreek.
Als ik gedag zeg zie ik zijn pet iets omhoog gaan. Hij knikt.
Als ik gedag zeg zie ik zijn pet iets omhoog gaan. Hij knikt.